Een rare kolonie

Basel, 11 Nov. ’03

Een rare kolonie

Wie wel eens langs de Walensee gespoord is, en wie van Basel of Zürich uit naar het Oosten trok, die heeft dien wonderschoonen tocht door allerlei tunnels, langs hooge rotswanden en langs het meer meegemaakt; die heeft daar, aan de overzijde van dat kleine lieve hoog-ingesloten meer op een hooghangend bergterras, zoo bekoorlijk liggende tusschen de majestueuze bergpracht onder de churfristen [sic!] het bergdorp Amden kunnen ontwaren.

Het is een flink, mooi, hoog dorp. De huizen staan niet saamgeklompt om de kerk, maar staan verstrooid op het hellend bergterras, dat zoowat 1000 meter boven de zeeoppervlakte hangt. Een prachtige breede postweg voert van het station Weesen in anderhalf uur naar Amden. Het is een van de heerlijkste wandelwegen uit deze buurt: de kleine Walensee ver in de diepte, de getande Mürtschenstock op den voorgrond en ver daarachter het witte sneeuwlandschap van Tödi en Glaïnisch [sic!]. Geen wonder dat ‘t hier in den zomer druk is, speciaal voor Zwitsersche toeristen, want de internationale globetrotters zoeken het schoon natuurlijk alleen volgens Baedeker’s en Cook’s reisboekje.

Zonnig hoog gelegen, in verrukkelijk klimaat, viel destijds de keuze voor de oprichting van een longlijderssanatorium voor het kanton St. Gallen op dit liefelijk plekje, het einde van den grooten postweg van Weesen, die zijne voorzetting vindt in een voetpad naar de Ambdener hoogte (1500 M.), vanwaar men in het typische Toggenburger hoogland van nog onvervalschte en onbedorven Zwitsersche landzeden kan komen. Intusschen heeft men voor dat sanatorium later een beter piekje gevonden, iets verder oostelijk aan de Walensee, en even hoog gelegen.

Het scheen kort na dien wel, of de een of andere hótel-ondernemer-met dùrf de schoonheid van Amden, dat nog geene hôtelpaleizen bezit, ontdekt had. Althans men hoorde in het dorp praten van “schatrijke lieden”, die voor den grond “fabelachtige” prijzen hadden geboden. En inderdaad bleek enkele weken later, dat er in Amden voor 400 000 francs onroerende goederen aan de “Amerikanen” verkocht waren, en dat menig Amdener bergboertje ongemerkt zijn hof met ap- en dependenties tegen een klein vermogen in baar geld had omgeruild. leder wreef zich dan ook in het dorp in de handen. Alleen dominee en kapelaan keken vrij zuur. — De geheimzinnige geschiedenis stond hun met erg aan, temeer toen bleek, of liever scheen te blijken dat de rijke indringers leden waren eener amerikaansche christelijk communistische sekte.

Stichter en leider der kolonie is een meneer Josua Klein die vóór 15 jaren uit Meran naar Amerika is uitgeweken. Reeds vóór anderhalf jaar vestigde hij zich te Amden. Kort na hem zijn families en alleenstaande personen gevolgd en hebben zich bij hem aangesloten. leder deponeert bij zijn komst have en geldbezit bij de gemeenschappelijke kas. De maaltijden worden gemeenschappelijk gehouden; de huisvesting is kazerneachtig ingericht. Naar eigen goeddunken mogen de lieden zich in een der aangekochte huizen vestigen. De villa “Arbenz” te Weesen wordt op het oogenblik tot een kunstenaars tehuis ingericht en eerstdaags zal te Amden zelfs een Maria tempel gebouwd worden. Met Paschen 1904 verwacht de kolonie de komst van den Heiland.

Het vorenstaande — geachte lezers — is vrijelijk naverteld uit de Frankfurter Zeitung. Een betrouwbare kennis uit de buurt van Amden stelt mij in de gelegenheid de reportage van dat wereldblad nog belangrijk aan te vullen. Intusschen moet ik eerlijk verklaren dat de door mij verkregen inlichtingen mij absoluut niet wijzer hebben gemaakt. Eerder blijft het mysterie der kolonie er nog geheimzinniger onder weggenuld. De feiten spreken elkander schijnbaar zoozeer tegen dat alleen een persoonlijk bezoek licht zou kunnen brengen.

Volgens mijn zegsman dan is de kolonie noch Amerikaansch, noch Christelijk, noch communistisch; alleen ráár. Slechts de heer Josua Klein is uit Amerika gekomen met zijn familie. De kolonie is beslist niet communistisch; ook heeft men er zijn vermogen niet aan af te dragen als men er in wil worden opgenomen. Wèl schijnt ieder een bepaalde som te moeten storten. De heer Klein is de eigenaar der kolonie en heerscht er als souberein. Wel is ieder vrij en wordt de dictator met Josua en jij en jou aangesproken; maar aan de gemeenschappelijke middagtafel die evenwel niet verplicht is, propageert hij zijn christelijke leerstellingen op nogal profetische wijze. De heer Klein houdt zichzelf voor den Heiland of voor den voorlooper van den Messias, die Paschen 1907 (en niet 1904, zooals de Frankfurter schrijft) te Amden verwacht wordt. In elk geval houdt hij ervan zich te vergelijken en vergeleken te worden bij den Messias.

Zijn voornaamste stut en helper is een gepensionneerd kapitein uit het wurtembergsche leger. Verder zijn er in de kolonie een leerares, een schrijfster, een med. dr. die niets anders doet dan houthakken en de schilder Hugo Höppener (Fictus) [sic!]. Hij zou ook degene zijn, die het ontwerp van den tempel (geen Maria-tempel, maar een “Tempel der Aarde”) moet hebben uitgewerkt en die den bouw ervan zal leiden. Wat echter het meest bevreemdt: ook de bekende Multatuli-vertaler Wilhelm Spohr is lid der kolonie. Dat een, ook in Holland voo zoo’n klaren kop versleten, publicist als de heer Spohr lid is der kolonie, doet het onwaarschijnlijk voorkomen dat de instelling zóó is, als ze geteekend wordt.

In ieder geval zal er, nu de belangstelling is gaande gemaakt, wel spoedig meer in onze bladen over deze “rare” kolonie verschijnen.

De Telegraaf (Amsterdam), 2. Jahrg., 14. November 1903, Mr. 4060, S. 1. Online